Het automatisch recht op leerlingenvervoer in het buitengewoon onderwijs staat op de helling. Momenteel lopen er een aantal proeftrajecten waarbij men onderzoekt op welke alternatieve manieren leerlingen in het buitengewoon onderwijs de weg naar school kunnen afleggen. Op zich is dit een nobel doel. Er zijn inderdaad kinderen die het wel redden en zelfstandig de weg naar school kunnen afleggen. Het is positief dat de betrokken leerlingen worden gestimuleerd om zelfstandig naar school te gaan. Een nuttige vaardigheid die ze in hun latere leven kunnen gebruiken.
De wegen zitten vol en de busritten duren vaak veel te lang. Meer bussen laten rijden is in sommige regio’s zeker geen oplossing en zal daar amper leiden tot kortere rittijden.
De schoolkeuze voor ouders in het buitengewoon onderwijs is echter beperkt. Zij hebben de keuze niet om hun kind in de buurt naar school te laten gaan en zijn gebonden aan de spreiding van de opleidingstypes en toelating tot de school. Kinderen in het buitengewoon onderwijs het recht op leerlingenvervoer ontnemen is voor ons dan ook geen optie.
Er bestaat een reële kans dat, door de inkrimping van het buitengewoon onderwijs, er een nog lagere spreiding ontstaat voor sommige types. Daardoor kunnen in de toekomst voor sommige leerlingen de afstanden nog groter worden.
We vinden het positief dat in de proeftrajecten de piste van kinderopvang voor het buitengewoon onderwijs onderzocht wordt, daar is al jaren vraag naar. Het gebrek aan opvang dwingt sommige ouders om hun kinderen met de bus mee te geven, willen ze zelf tijdig aankomen op het werk. We voeren een sterk pleidooi om die opvang Vlaanderen breed te realiseren en hier voldoende middelen voor vrij te maken. Enkel wanneer die opvang aan een sociaal tarief aangeboden wordt, vormt ze een waardig alternatief dat ook toegankelijk is voor het financieel minder sterke gezin.
Men doet ook onderzoek naar een carpoolpiste. Ouders brengen dan verschillende kinderen naar school. Kinderen die met het busvervoer komen vallen onder de verantwoordelijkheid en de verzekering van de school. ‘Carpoolkinderen’ zullen onder de verantwoordelijkheid van de vrijwillige ouder vallen. Deze piste is weinig duurzaam en staat of valt met het aantal ouders dat hiervoor de tijd of de middelen heeft. Of ze leidt tot een tweede Uberverhaal, waarbij ouders via een app een chauffeur voor hun kind moeten ronselen.
Indien de overheid deze piste toch wil stimuleren, vragen wij dat ze op zijn minst een degelijke verzekering verzorgt en financiert voor de ouders die dit risico willen nemen.
Ten slotte is er ook het alternatief waarbij leerlingen met een fietspool naar en van school pendelen, onder begeleiding van leerkrachten. Een deel van de besparingen, gerealiseerd met dit alternatief, zou men kunnen aanwenden om scholen van het nodige fiets- en herstelmateriaal te voorzien. Het intensief gebruik van een fiets brengt immers kosten met zich mee. Het kan niet de bedoeling zijn dat die ten laste vallen van de, veelal financieel zwakkere, ouders in het buitengewoon onderwijs. Ook bij deze piste worden risico en verantwoordelijkheid afgeschoven op de begeleiding.
We hopen dat, boven het belang van besparingen, het belang van de leerling bewaakt wordt. De kosten van het leerlingenvervoer hebben een rechtstreekse structurele oorzaak. Ze worden namelijk veroorzaakt door de lage spreiding van de types in het buitengewoon onderwijs, waardoor leerlingen gedwongen worden zich te verplaatsen over een langere afstand. Wij vragen dat voor een structureel probleem, een structurele oplossing wordt gezocht. Het vervoer van de leerlingen afschuiven naar initiatieven die niet duurzaam in te bedden zijn en waarbij verantwoordelijkheid en middelen afgewenteld worden op (enkele) ouders, zijn naar onze mening geen structurele oplossing.
We merken dat de proefprojecten gedragen worden door zeer gemotiveerde mensen. Mensen die professioneel en gepassioneerd een omwenteling proberen te veroorzaken binnen hun eigen regio en met veel creativiteit zoeken naar alternatieven.
We hopen dat de overheid hieruit een model distilleert dat Vlaanderen breed toepasbaar is, ongeacht de specifieke regionale situatie. We vragen dat de screening die het recht moet bepalen, rekening houdt met de individuele gezinssituatie. Ouders en leerlingen moeten goed geïnformeerd worden en de kans krijgen om hun argumenten aan te brengen. Tenslotte vragen we dat de aangeboden alternatieven even toegankelijk zijn voor alle gezinnen, ongeacht hun afkomst of financiële draagkracht.